Warme stenen in de steden
In mei gaf ik een excursie over stadsnatuur. Toen ik de route voor deze excursie ging voorbereiden, was het een hete dag. In het park was het nog best aangenaam, maar toen ik de hoek omging en een straat inliep, kwam er een walm van warmte op me af. Getsie, dacht ik, als het straks weer 30 graden is, dan smelt je helemaal weg in het asfalt met je zwoksels en je zwug.
Hittestress is in steden heel goed merkbaar, en juist in steden waar open groen en gesloten bebouwing elkaar veel afwisselen, valt dit verschil extra op.
Dat het in de bebouwde kom heter is, heet het hitte-eilandeffect. Het donkere asfalt en de donkere daken nemen gemiddeld meer zonlicht op dan de planten buiten de bebouwde kom. Die daken, muren en wegen worden dan ook warmer. Zo ontstaan er als het ware kleine hitte-eilandjes. Temperatuurverschillen kunnen goed voelbaar zijn — soms wel vier graden verschil. ’s Nachts is het verschil het grootst; al dat steen in de stad houdt veel langer warmte vast.

Planten buiten de stad ondergaan ’s nachts een andere chemische reactie dan overdag. Overdag vindt het welbekende fotosyntheseproces plaats, en ’s nachts de verbrandingsreactie. Hierdoor transpireren planten, en koelen groene gebieden ’s nachts sneller af.
Ook warmte-uitstoot door verkeer, airco’s en industrie draagt bij aan het urban heat island effect. Evenals de beperkte luchtcirculatie in steden door hoge gebouwen. Ook dat laatste heeft een eigen term: het canyoneffect. In dichtbebouwde, warme steden kunnen ouderen en kwetsbaren last krijgen van hittestress — het lichaam weet dan niet meer hoe het de warmte moet afvoeren. Benauwdheid, vermoeidheid, hoofdpijn en concentratieverlies treden dan op.
De weinige vegetatie die in de stad groeit, krijgt ook last van hittestress. Doordat waterberging vaak onvoldoende aanwezig is, drogen de plantjes uit in een poging zichzelf af te koelen. Dubbel pech, want laat het nou net die vegetatie zijn die het tóch nog een beetje behapbaar houdt voor ons.
Het urban heat island effect is ook goed merkbaar in wijken waar veel mensen hun tuinen hebben dichtgetegeld. Niet alleen wij merken dan verschil in temperatuur, maar ook de natuur. Kikkers die zich van de ene tuin naar de andere begeven en door deze grijze tegeltuinen bewegen, kunnen uitdrogen tijdens hun reis.
Er zijn ook dieren die zich hebben aangepast aan deze hitte. Bijvoorbeeld de gewone tuinslak. Deze slakken hebben vaak een lichtere, gelige schelp dan in landelijke gebieden. Lichtere kleuren kunnen namelijk beter de warme zomers in een stad doorstaan. De lichte schelpen weerkaatsen meer zonlicht en nemen minder warmte op. Zo raakt de slak minder snel oververhit. Ook zoeken ze altijd vochtige, schaduwrijke plekken op — dat is negen van de tien keer iemands moestuin of bloemenborder.
Nieuwbouwwijken zijn vaak grijs, donkerbruin of zwart. Die donkere kleuren nemen dus meer warmte op. Bestaande gebouwen zijn lastig aan te passen. De daken van distributiecentra zouden bijvoorbeeld prima groen kunnen zijn, alleen zijn ze vaak niet gebouwd om planten en aarde te dragen. Zelf vind ik het jammer dat er een pragmatische en snelle oplossing ligt die niemand anders lijkt te zien: alle nieuwe distributiecentra voorzien van groene daken. Zo kunnen industrialisatie en het behoud van biodiversiteit naast elkaar bestaan!
Groene daken zorgen niet alleen voor meer biodiversiteit, maar vooral ook voor waterberging en verkoeling. Daarnaast zijn ze luchtzuiverend en geluiddempend! Bovendien zijn groene omgevingen bevorderlijk voor de mentale gezondheid van mensen.
Nieuwbouwhuizen zouden eigenlijk ook groene daken of gevels moeten krijgen, vooral dichte appartementencomplexen. Maar ook met bestaande gebouwen kunnen we al iets doen. Wat dacht je van iedereen met een balkon: minimaal twee plantjes aan de balkonreling hangen? En grijze tegeltuinen? Neem die ook maar mee. Terrastuinen wippen allemaal minimaal twee tegels eruit.
Zelfs als we dat allemaal zouden doen, heeft het urban heat island effect nog even te gaan voordat de temperatuur weer gelijk is aan die van het platteland. Toch kunnen we maar beter zo veel mogelijk ons best doen. En als we dat niet in de tuin doen: drink dan genoeg water, zet een petje op, smeer je goed in, en zet af en toe een bakje water voor de natuur in je tuin.